evacueer
- eva·cu·eer
vervoeging van |
---|
evacueren |
evacueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evacueren
- Ik evacueer.
- gebiedende wijs van evacueren
- Evacueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evacueren
- Evacueer je?
- Het woord evacueer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.