• de·nun·ci·eert
vervoeging van
denunciëren

denuncieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denunciëren
    • Jij denuncieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denunciëren
    • Hij denuncieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van denunciëren
    • Denuncieert!