• de·nun·ci·eer
vervoeging van
denunciëren

denuncieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denunciëren
    • Ik denuncieer. 
  2. gebiedende wijs van denunciëren
    • Denuncieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denunciëren
    • Denuncieer je?