demaskeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·mas·keer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
demaskeren |
demaskeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demaskeren
- Ik demaskeer.
- gebiedende wijs van demaskeren
- Demaskeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demaskeren
- Demaskeer je?