dauerte
- dau·er·te
dauerte
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dauern
dauerte
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dauern
- «Das Erdbeben dauerte etwa 30 Sekunden.»
- De aardbeving duurde ongeveer 30 seconden.
- «Das Erdbeben dauerte etwa 30 Sekunden.»
dauerte
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van dauern
dauerte
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van dauern