• cor·res·pon·deer·den
vervoeging van
corresponderen

correspondeerden

  1. meervoud verleden tijd van corresponderen
    • Wij correspondeerden. 
    • Jullie correspondeerden. 
    • Zij correspondeerden. 
     Maar hoewel ze zich door al die mooie woorden nog in een soort van trance bevond, bemerkte Chantals onderbewustzijn dat de gezichtsuitdrukking en de oogopslag van Dorien niet met elkaar correspondeerden.[1]