claquer
claquer
- (spreektaal) de pijp uit gaan, het loodje leggen
- «Le vieux du troisième, il a claqué juste devant ma porte.»
- Die ouwe van de derde verdieping is precies voor mijn deur de pijp uitgegaan. [1]
- «Le vieux du troisième, il a claqué juste devant ma porte.»
- (spreektaal) verspillen, verbrassen
- «J’ai claqué toute ma thune à la foire du vin.»
- Ik heb al mijn poen opgemaakt op de wijnbeurs. [1]
- «J’ai claqué toute ma thune à la foire du vin.»
- (spreektaal) indruk maken, mooi zijn
- «Il claque trop bien ton nouveau cuir!»
- Staat echt goed, je nieuwe leren pak! [1]
- «Il claque trop bien ton nouveau cuir!»
- (spreektaal) slaan, meppen
- «J’vais la claquer cette salope, si elle continue à tourner autour de mon mec.»
- Dat pokkenwijf krijgt een klap van me als ze bij mijn vent blijft hangen. [1]
- «J’vais la claquer cette salope, si elle continue à tourner autour de mon mec.»