claquer

  1. (spreektaal) de pijp uit gaan, het loodje leggen
    «Le vieux du troisième, il a claqué juste devant ma porte.»
    Die ouwe van de derde verdieping is precies voor mijn deur de pijp uitgegaan. [1]
  2. (spreektaal) verspillen, verbrassen
    «J’ai claqué toute ma thune à la foire du vin.»
    Ik heb al mijn poen opgemaakt op de wijnbeurs. [1]
  3. (spreektaal) indruk maken, mooi zijn
    «Il claque trop bien ton nouveau cuir!»
    Staat echt goed, je nieuwe leren pak! [1]
  4. (spreektaal) slaan, meppen
    «J’vais la claquer cette salope, si elle continue à tourner autour de mon mec.»
    Dat pokkenwijf krijgt een klap van me als ze bij mijn vent blijft hangen. [1]