chauffer

  1. (spreektaal) jatten, rausjen
    «Putain! Je me suis fait chauffer mon nouvel ordi!»
    Ze hebben verdomme mijn nieuwe computer gepikt!! [1]
  2. (spreektaal) heet worden
    «Ça va chauffer
    Daar komt herrie van. [1]
  3. (spreektaal) op heterdaad betrappen [1]