carotte v

  1. (spreektaal) kleine diefstal
    «Ce fric, c'est une carotte que j'ai faite à Louis.»
    Dat geld heb ik van Louis afgetroggeld. [1]
  2. (spreektaal) motivatie
    «A la fin de l'année, la carotte, tu l’as dans l’cul.»
    Aan het eind van het jaar is je motivatie ver weg (letterlijk: in de kont) [1]
  3. (spreektaal) bedrog, verlakkerij
    «A la fin du film, ce mec met une carotte à ses potes en se tirant avec tout le pognon.»
    Aan het eind van de film bedriegt die kerel zijn maten door er met alle poen vandoor te gaan. [1]