branché
branché
- aangesloten, ingeschakeld
- (spreektaal) in, hip, trendy
- «Mon jean fluo, ça fait bien branché, surtout en vélo.»
- Met mijn fluo-spijkerbroek maak ik de blits, vooral op de fiets. [1]
- «Mon jean fluo, ça fait bien branché, surtout en vélo.»