Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brail·leer

Werkwoord

vervoeging van
brailleren

brailleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brailleren
    • Ik brailleer. 
  2. gebiedende wijs van brailleren
    • Brailleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brailleren
    • Brailleer je?