bivakkeerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bivakkeerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bi·vak·keer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bivakkeren |
bivakkeerde
- enkelvoud verleden tijd van bivakkeren
- Ik bivakkeerde.
- Jij bivakkeerde.
- Hij, zij, het bivakkeerde.
- Ik bivakkeerde.
- ▸ Na de dood van Moniek bivakkeerde ik in een zwart gat.[1]