bivakkeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bi·vak·keer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bivakkeren |
bivakkeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bivakkeren
- Ik bivakkeer.
- gebiedende wijs van bivakkeren
- Bivakkeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bivakkeren
- Bivakkeer je?