Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·breekt

Werkwoord

vervoeging van
binnenbreken

binnenbreekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnenbreken
    • ... dat jij binnenbreekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnenbreken
    • ... dat hij binnenbreekt.