• be·zwad·dert
vervoeging van
bezwadderen

bezwaddert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwadderen
    • Jij bezwaddert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwadderen
    • Hij bezwaddert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezwadderen
    • Bezwaddert!