bezemde
- be·zem·de
vervoeging van |
---|
bezemen |
bezemde
- enkelvoud verleden tijd van bezemen
- Ik bezemde.
- Jij bezemde.
- Hij, zij, het bezemde.
- Ik bezemde.
- Het woord bezemde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
bezemen |
bezemde