Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zaait

Werkwoord

vervoeging van
bezaaien

bezaait

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien
    • Jij bezaait. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien
    • Hij bezaait. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezaaien
    • Bezaait!