vervoeging
onbepaalde wijs to  bewilder 
he/she/it  bewilders 
verleden tijd  bewildered 
voltooid
deelwoord
 bewildered 
onvoltooid
deelwoord
 bewildering 
gebiedende wijs  bewilder 

bewilder

  1. overgankelijk verbijsteren, verwarren
    «The measurements relayed by the probe only served to bewilder the scientists.»
    De metingen door de sonde doorgeseind deden niets meer dan de wetenschappers te verbijsteren.