Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ween·de

Werkwoord

vervoeging van
bewenen

beweende

  1. enkelvoud verleden tijd van bewenen
    • Ik beweende. 
    • Jij beweende. 
    • Hij, zij, het beweende. 
  2. verbogen vorm van beweend, voltooid deelwoord van bewenen