betengelde
- Geluid: betengelde (hulp, bestand)
- be·ten·gel·de
vervoeging van |
---|
betengelen |
betengelde
- enkelvoud verleden tijd van betengelen
- Ik betengelde.
- Jij betengelde.
- Hij, zij, het betengelde.
- Ik betengelde.
vervoeging van |
---|
betengelen |
betengelde