• be·moe·dert
vervoeging van
bemoederen

bemoedert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
    • Jij bemoedert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
    • Hij bemoedert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bemoederen
    • Bemoedert!