• be·moe·der·de
vervoeging van
bemoederen

bemoederde

  1. enkelvoud verleden tijd van bemoederen
    • Ik bemoederde. 
    • Jij bemoederde. 
    • Hij, zij, het bemoederde. 
  2. verbogen vorm van bemoederd, voltooid deelwoord van bemoederen