• be·moe·der
vervoeging van
bemoederen

bemoeder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
    • Ik bemoeder. 
  2. gebiedende wijs van bemoederen
    • Bemoeder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
    • Bemoeder je?