bemoeder
- be·moe·der
vervoeging van |
---|
bemoederen |
bemoeder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
- Ik bemoeder.
- gebiedende wijs van bemoederen
- Bemoeder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoederen
- Bemoeder je?