bedibber
- be·dib·ber
vervoeging van |
---|
bedibberen |
bedibber
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedibberen
- Ik bedibber.
- gebiedende wijs van bedibberen
- Bedibber!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedibberen
- Bedibber je?