beangstigden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·ang·stig·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beangstigen |
beangstigden
- meervoud verleden tijd van beangstigen
- Wij beangstigden.
- Jullie beangstigden.
- Zij beangstigden.
- Wij beangstigden.
vervoeging van |
---|
beangstigen |
beangstigden