banquer
banquer
- (spreektaal) dokken
- «J’ai dû banquer un max de blé pour mon mariage. Et ensuite pour mon divorce!»
- Ik heb een bom duiten moeten dokken voor mijn huwelijk! En daarna voor mijn scheiding! [1]
- «J’ai dû banquer un max de blé pour mon mariage. Et ensuite pour mon divorce!»