• ban·ka opp

banka opp

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banke opp

har banka opp

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banke opp

banka opp

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van banke opp


  • ban·ka opp

banka opp

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast banke opp, zie aldaar

banka opp

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banka opp

har banka opp

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banka opp

banka opp

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van banka opp

banka opp

  1. tegenwoordige tijd gebiedende wijs van banka opp

banka opp

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banke opp

har banke opp

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van banke opp

banka opp

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van banke opp

banka opp

  1. tegenwoordige tijd gebiedende wijs van banke opp