bandageert
- Geluid: bandageert (hulp, bestand)
- ban·da·geert
vervoeging van |
---|
bandageren |
bandageert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bandageren
- Jij bandageert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bandageren
- Hij bandageert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bandageren
- Bandageert!