attraper
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
attraper |
attrapais |
attrapé |
eerste groep | volledig |
attraper
- overgankelijk (iets) plukken
- overgankelijk (spreektaal) (iemand) op zijn nummer zetten [1]
- overgankelijk (spreektaal) (iemand) in elkaar slaan
- «Hier, quelques lascars ont attrapé Louis.»
- Gisteren hebben een paar kerels Louis in elkaar geslagen. [1]
- «Hier, quelques lascars ont attrapé Louis.»