stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
asemhaal
asemgehaal
volledig

asemhaal

  1. ademen
    «Op daardie stadium het hy nie asemgehaal nie het hy ook nie enige teken van 'n hartklop gehad nie.»
    In dat stadium heeft hij niet geademd en heeft hij geen enkel teken van een hartslag gehad.