vervoeging van
aplacer

aplace

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van aplacer
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van aplacer
vervoeging van
aplazar

aplace

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van aplazar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van aplazar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van aplazar