stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
afstig
afgestig
volledig

afstig

  1. zich afscheiden
    «Daar is in die meeste republieke ’n begeerte om af te stig, maar dit is gewoonlik nie baie sterk nie.»
    Er is in de meeste republieken van Rusland een wens om zich af te scheiden, maar deze is gewoonlijk niet erg sterk.