Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·ven·ten

Zelfstandig naamwoord

de adventenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord advent


Deens

Woordafbreking
  • ad·ven·ten

Werkwoord

adventen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van advent