vervoeging van
abjurer

abjures

  1. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van abjurer
  2. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van abjurer


vervoeging van
abjurar

abjures

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abjurar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abjurar