vervoeging van
abjurer

abjure

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van abjurer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van abjurer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van abjurer


vervoeging van
abjurar

abjure

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abjurar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abjurar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abjurar