abhorreer
- ab·hor·reer
vervoeging van |
---|
abhorreren |
abhorreer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abhorreren
- Ik abhorreer.
- gebiedende wijs van abhorreren
- Abhorreer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abhorreren
- Abhorreer je?