• ab·du·ceer
vervoeging van
abduceren

abduceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abduceren
    • Ik abduceer. 
  2. gebiedende wijs van abduceren
    • Abduceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abduceren
    • Abduceer je?