Dollar
- Dol·lar
- Dol·lar
- Dol·lar
- (valutanaam) dollar
- «Das kostet Sie neun Dollar und dreizehn Cent.»
- Dat kost u negen dollar en dertien cent.
- «Er zahlt 90 Dollar für ein zahlen.»
- Hij betaalt 90 $ voor een boete.
- «Das kostet Sie neun Dollar und dreizehn Cent.»
- Dol·lar
- (valutanaam) dollar
- «Dollar ass den Numm vu verschiddene Währungen, wouvun déi bekannsten den US-Dollar ass.»
- Dollar is de naam van verschillende munteenheden, waarvan de bekendste de US-dollar is.
- «Dollar ass den Numm vu verschiddene Währungen, wouvun déi bekannsten den US-Dollar ass.»