元気
- IPA: \gen.ki\, [ɡẽ̞ŋʲkʲi]
元気
- gezond
- «彼は非常に年をとっているが元気だ。»
- Ookal is hij erg oud, hij is wel gezond.
- «彼は非常に年をとっているが元気だ。»
- energiek
- «彼はまだ元気盛んだ。»
- Hij zit nog vol energie.
- «彼はまだ元気盛んだ。»
- goed gehumeurd
- «部長は今日も元気だね。»
- Onze voorzitter is vandaag ook in een goede bui.
- «部長は今日も元気だね。»
- wordt gebruikt om naar iemands toestand te vragen
- «ご家族はお元気ですか。»
- Hoe gaat het met uw familie?
- «ご家族はお元気ですか。»
Kanji | Kana | Romaji |
---|---|---|
元気 | げんき | genki |