zoenerig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zoe·ne·rig
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zoenen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zoenerig | zoeneriger | zoenerigst |
verbogen | zoenerige | zoenerigere | zoenerigste |
partitief | zoenerigs | zoenerigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zoenerig
- geneigd veel te zoenen
- Wat ben jij zoenerig vandaag, zeg!
Gangbaarheid
- Het woord zoenerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoenerig" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be