zingbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zing·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zingen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zingbaar | zingbaarder | zingbaarst |
verbogen | zingbare | zingbaardere | zingbaarste |
partitief | zingbaars | zingbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zingbaar [1]
- van een liedje of melodie dat het makkelijk te zingen is
- Voila, het liedje is pas één zin op weg en er is al sfeer. De rest van het eerste couplet vloeit organisch verder: kan het bijna niet geloven, hierop heb ik zolang gewacht. En voor het refrein losbarst: niemand in huis de deur op slot, mijn avond kan niet meer kapot… En dan volgt het refrein dat iedereen prikkelt om mee te zingen omdat het makkelijk zingbaar is en goed te onthouden. [2]
- Schrijf je dit sneller dan een gedicht? Rock-'n-roll is immers vluchtiger.
Pfeijffer: "Nee. Het is bijna nog moeilijker."
Ten Damme: "Omdat het zingbaar moet zijn?" [3]
Synoniemen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord zingbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zingbaar" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Ton Ouwehand 18-07-18 Meezingen met Suzanne, de hit van VOF de Kunst
- ↑ HP de Tijd 20/11 | 2009 Geluk is een parkeerplaats voor de deur
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be