Nederlands

 
1. Duits zilvergoed in een museum.
Uitspraak
Woordafbreking
  • zil·ver·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zilvergoed -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het zilvergoedo

  1. (huishouden) verzamelterm voor bestek of andere voorwerpen die uit het edelmetaal zilver (Ag) zijn gemaakt
     Begin september bleek er gestolen uit een van de twee paleizen van koning Mohammed VI. Meubels, antiek servies- en zilvergoed, kristallen glazen en borden van kostbaar porselein waren verdwenen.[2]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Steven Adolf
    “Zo modern is Marokko” (4 februari 2006) op nrc.nl