zeilvaardig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zeilvaardig (hulp, bestand)
- IPA: /ˈzɛilvardəx/
Woordafbreking
- zeil·vaar·dig
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zeil ww en vaardig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zeilvaardig | zeilvaardiger | zeilvaardigst |
verbogen | zeilvaardige | zeilvaardigere | zeilvaardigste |
partitief | zeilvaardigs | zeilvaardigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zeilvaardig
- (scheepvaart) geschikt en uitgerust om te gaan zeilen
- Dit schip is nog niet zeilvaardig.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. gereed om te gaan zeilen
Gangbaarheid
- Het woord zeilvaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.