Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·gen voor·uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vooruitzien

zagen (…) vooruit

  1. meervoud verleden tijd van vooruitzien
    • Wij zagen vooruit. 
    • Jullie zagen vooruit. 
    • Zij zagen vooruit. 

Gangbaarheid