Nederlands

 
wegwedstrijd
Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·wed·strijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wegwedstrijd wegwedstrijden
verkleinwoord wegwedstrijdje wegwedstrijdjes

Zelfstandig naamwoord

de wegwedstrijdm

  1. (wielrennen) wielerwedstrijd die gereden wordt over de (tijdelijk afgesloten) openbare weg
     In het parcours, dat vrijdag bekend is gemaakt, zit een pittige klim van 473 meter. Details over de lengte van de wegwedstrijd en het aantal keer dat de Mount Keira beklommen moet worden, zijn nog niet bekend.[2]
     Plat prolongeerde met groot machtsvertoon zijn olympische titel op de triatlon. En bij het handbiken veroverde de Nederlander goud op de tijdrit én in de wegwedstrijd, waar hij "iedereen naar de klote reed, inclusief zichzelf".[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Australisch WK-parcours 2022 kolfje naar de hand van Van der Poel” (VR 10 DECEMBER 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Handbiker en triatleet Plat voor de derde keer Paralympisch Sporter van het Jaar” (WO 22 DECEMBER 2021), NOS