Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wed·strijd·fit
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wedstrijdfit wedstrijdfitter wedstrijdfitst
verbogen wedstrijdfitte wedstrijdfittere wedstrijdfitste

Bijvoeglijk naamwoord

wedstrijdfit

  1. (sport) het weer fit (genoeg) zijn om (weer) aan wedstrijden mee te doen
    • Na twee maanden herstellen van de blessure was de sporter weer wedstrijdfit.