waag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- waag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waag | wagen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- plaats waar vroeger van overheidswege handelsgoederen gewogen werden, waaggebouw
- toestel om te wegen, weegschaal
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wagen |
waag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wagen
- Ik waag.
- gebiedende wijs van wagen
- Waag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wagen
- Waag je?
Gangbaarheid
- Het woord waag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "waag" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "waag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ waag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be