Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Wagen


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voertuig’ aangetroffen vanaf 838 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wagen wagens
verkleinwoord wagentje wagentjes

Zelfstandig naamwoord

de wagenm

  1. kar
  2. (verkeer) auto
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de wagenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord waag
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wagen
waagde
gewaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

wagen

  1. overgankelijk iets riskants ondernemen
    • Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken. 
  2. overgankelijk iets ondernemen waarvan je niet zeker bent dat het zal lukken
     Ik liep ten slotte bijna elke dag dezelfde afstand als een marathon, dus dacht ik een kansje te kunnen wagen.[3]
  3. wederkerend zich ~ : een risico op zich laden
    • Daar waagde hij zich niet aan. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Duits

Woordafbreking
  • wa·gen

Werkwoord

wagen

  1. wagen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

wagen

  1. (verkeer) wagen; auto


Veluws

Zelfstandig naamwoord

wagen

  1. (verkeer) wagen; auto