Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vu·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vurig vuriger vurigst
verbogen vurige vurigere vurigste
partitief vurigs vurigers -

Bijvoeglijk naamwoord

vurig

  1. met brandende hartstocht
    • Zijn vurigste verlangen ging daarmee in vervulling. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen