vrijdags
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vrij·dags
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | vrijdags |
verbogen | vrijdagse |
partitief | vrijdags |
Bijvoeglijk naamwoord
vrijdags
- (tijdrekening) op de vrijdag betrekking hebbend
- Lekker onbezorgd een vrijdags terrasje doen in Leuven!
- ▸ Van Nieuwkerk en zijn vaste vrijdagse tafelheer Marc-Marie Huijbregts ("We zijn bevriend, we gingen altijd samen eten na de uitzending") moesten het samen doen. "We gaan de zolder opruimen", had Huijbregts gezegd.[1]
Bijwoord
vrijdags
- (tijdrekening) op vrijdagen
- We gaan vrijdags meestal winkelen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord vrijdags staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijdags" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Afscheid van De Wereld Draait Door: 'Het avontuur zit erop, fijn dat u keek'” (27-03-2020), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be